Rippen Piano’s en Vleugels

Rippen Piano's en Vleugel Fabriek

Geschiedenis Rippen Piano’s en Vleugels

Johan Jacob Rippen, zoon van de Haagse pianohandelaar D.A. Rippen, ging in de leer voor pianobouwer en begon in 1937 met een eigen bedrijf, waarin hij naast de wat meer traditionele piano’s, ook door hem zelf ontwikkelde, eigenzinnige modellen bouwde. Het was een bevlogen man, die niet bang was het wiel opnieuw uit te vinden en nieuwe, van de traditie afwijkende instrumenten op de markt te brengen. Tot verbazing van vakmensen had hij daar aanvankelijk nog succes mee ook.

Rippen Carillon

RIPPEN CARILLON

Zijn modellen sloten aan bij de tijdsgeest: woningen werden kleiner en daar paste geen bakbeest van een piano meer in. Daarom begon men, met name ook in Duitsland, kleinere modellen piano’s te ontwikkelen. De nieuwe modellen, zoals wij ze nu kennen, werden destijds ook wel “kleinpiano’s” of “pianino’s” genoemd.

Omdat de toon van deze kleinere modellen minder groots was, probeerde Rippen een ander pianomodel te ontwikkelen: het werd de zogeheten “staande vleugel”. De naam was echter onjuist, want er zat gewoon een pianomechaniek in. Het bijzondere aan deze piano was echter, dat deze niet kruissnarig, maar rechtsnarig was, zodat alle snaren parallel over één kam liepen. De beruchte, problematische overgang van de grote diskantkam naar de baskam ontbrak daardoor en de toon was, volgens Rippen, gelijkmatiger van karakter. Het getuigt wel van lef om het door pianobouwers allang verlaten rechtsnarige systeem opnieuw toe te passen. De hiervoor beschreven piano van Rippen, Rippen Maestro genoemd, werd in 1937 voor het eerst gepresenteerd. Het instrument bleek wonderwel aan te slaan. De bedoeling van Rippen was om 150 exemplaren per jaar te bouwen, maar dit lukte niet met de eigen beschikbare productiecapaciteit. Gelukkig vond hij een Duitse (Gustav Liebig) en een Engelse fabriek die de Rippen Maestro in licentie gingen bouwen. De piano kostte in die tijd een klein kapitaal: ƒ 975,-

Na de Tweede Wereldoorlog
Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog stagneerde ook bij Rippen de pianoproductie. Materialen waren moeilijk verkrijgbaar en het personeel moest deels onderduiken. Na de oorlog kwam de productie geleidelijk weer op gang. De vraag naar piano’s groeide echter sterk. De locaties in Den Haag konden niet aan de vraag voldoen. Besloten werd om in Ede een nieuwe, moderne fabriek te bouwen, waar piano’s in serieproductie konden worden vervaardigd. In 1950 ging het bedrijf over naar Ede. Voor de Rippen Maestro werd na de oorlog een modernere kast ontworpen, zonder consolepoten. Van dit model is ook een kleinere (kruissnarige) uitvoering gemaakt, de Sheherazade. Er werden meer kruissnarige piano’s ontworpen: de Rippen Mignon, Rippen Studio, Rippen Carillon. De zware rastbalken ontbraken, maar de modellen waren wel voorzien van een gietijzeren frame met voorzieningen om het ontbrekende rast te compenseren, met name voor wat betreft de ondersteuning van het stemblok en voor de montage van de kast en het (scharnierbare) klavier.  In plaats van een massieve zangbodem gebruikte Rippen een nieuwe “Permatone” zangbodem, bestaande uit een triplexplaat met een negatieve kroon. Het nadeel van die constructie was een kleinere toon.

De fabriek aan de Reehorsterweg in Ede bleek al snel te klein en werd weldra flink uitgebreid. In 1958 opende Prof. Dr. Jelle Zijlstra de vernieuwde fabriek. Maar ook deze bleek niet groot genoeg. In 1969 verhuisde men naar een groter, nieuw fabrieksgebouw aan de Frankeneng in Ede. Rippen kon zich met recht de grootste en modernste producent van Europa noemen. 80% van de productie werd geëxporteerd, met name naar landen als Frankrijk, Zweden en Duitsland. Met eigen vrachtwagens, waarin op twee verdiepingen 44 instrumenten konden geplaatst, werden de instrumenten door heel Europa afgeleverd. Ook in de Verenigde Staten was veel belangstelling voor Rippen piano’s. Het transport per vliegtuig was echter nogal kostbaar. Maar dankzij de ontwikkeling van het inklapbare scharnierende klavier, dat al vanaf het begin werd toegepast op de “pianino”-modellen, konden er in een kist twee, in plaats van één instrument verpakt worden. Ook konden er bij het transport per auto zo meer instrumenten vervoerd worden.

Rippen vleugel

RIPPEN VLEUGEL

Rippen vleugel
Voor de oorlog werden er door Rippen geen vleugels gefabriceerd, maar Rippen werkte wel aan een eigen vleugelmodel. Deze werd gepresenteerd in 1950. Het was een rechtsnarig model. Het traditionele gietijzeren frame en de houten kast waren in dit model vervangen door een lichtgewicht constructie van een aluminiumlegering (silumin). De vleugel woog 210 kg.
Het ranke model paste goed in de stijl van het ‘Goed Wonen’ van na de oorlog, waarin een sober en functioneel interieur werd gepropageerd, met nieuwe materialen, deels ingegeven door de materiaalschaarste in die tijd. Voor alle vleugelonderdelen waren speciale gietmallen gemaakt. Het gieten werd uitbesteed aan Stork in Hengelo. De vleugel kon in allerlei kleuren gelakt worden. De bekendste zijn zwart, wit en zacht groen. Hiervan staat er ook nog een in de Martinikerk in Groningen. De vleugeldeksel en de klavierklep konden bovendien in verschillende houtsoorten geleverd worden. Ondanks de vereenvoudigde productie, bleek het instrument toch te kostbaar om er winst op te kunnen maken. De tekortkoming van de klank droeg hier ook aan bij. De silumineconstructie kon te weinig kracht van een besnaring dragen, die voldoende toon kon voortbrengen. Evenmin kon silumine, anders dan gietijzer, de trillingen van de snaren goed geleiden. Het resultaat was een metalige klank, vooral aan de baszijde. Ook de zangbodem was hier debet aan, net als bij de piano’s. De vleugel werd dan ook wel als ‘kamervleugel’ geafficheerd. Uiteindelijk wordt de productie van de vleugels in 1972 gestaakt.

Ierland
Zoals hierboven gemeld waren na de oorlog nieuwe materialen in opkomst. Betaalbare kunststoffen werden zeer snel populair. Rippen zou Rippen niet zijn als hij daar niet iets mee zou doen. De door hem ontwikkelde piano’s met kunststof onderdelen werden in Ierland vervaardigd. De Ierse regering bood namelijk in 1960 bedrijven de gelegenheid om tegen gunstige voorwaarden (belastingvrij, subsidie, bekostiging opleiding personeel) een fabriek te bouwen bij het vliegveld in Shannon. Daar maakte Rippen dankbaar gebruik van.

Lindner Console

LINDNER CONSOLE

Met behulp van gekochte spuitgietmachines werden tienduizenden plastic toetsen en mechaniekonderdelen per jaar geproduceerd. De fabriek was dan ook vrij autonoom. De piano’s uit deze fabriek werden onder de naam Lindner op de markt gebracht. Helaas bleken deze instrumenten geen succes. De Lindner is te snel op de markt gebracht; het product was niet voldoende uitontwikkeld. Zo bleek het gegoten silumineframe te instabiel en daarmee niet toonvast, de plastic toetsen klikten telkens los, de kunststof ruimte bij de asjes sleten uit, etc. Toen het instrument wel marktrijp was, met name door het vervangen van het gegoten silumineframe door een constructie uit gelaste buizen en door het toepassen van betere kunststof, had de markt zich van het instrument afgekeerd. Immers, de stemmers (en dat waren vaak ook de handelaren) hadden een hekel aan het bijzonder lastig te stemmen en slecht toonhoudende instrument en klanten vragen nu eenmaal aan stemmers om advies.
Mechaniek van de Linder PianoEen Rippenfolder uit deze tijd presenteert de pianomodellen Cabriole, Console, Favorite, Festival en Standard. Van deze serie worden eigenschappen genoemd als: “Het frame draagt een snaarspanning als het gewicht van 2 spoorwegwagons.” “Gewicht slechts 90 kg. Twee meisjes kunnen deze piano dragen.”

 

De jaren ’70 en ‘80
De jaren ‘70 waren moeizame jaren voor Rippen. Met het goedkope instapmodel Cameo (ƒ 1.780,-) uit Ierland probeerde men te concurreren met de Japanse en Koreaanse piano’s. De Duitsers noemden Rippen toen “De Japanner van Europa”. De moeilijkheden van het bedrijf in Ierland en de oplopende kosten in Nederland zorgden ervoor dat Rippen in financiële problemen kwam. In 1971 moest het bedrijf surséance van betaling aanvragen. In Ede werkten 140 man en in Shannon 260. Hoewel het in Ede nog een tijdje goed ging, kon het bedrijf in 1985 de grote concurrentie en de slechte verkopen financieel niet meer aan. De fabriek werd dan ook failliet verklaard. In 1985 kreeg de Staat der Nederlanden zeggenschap over het bedrijf. Het ministerie van Economische Zaken pompte 2,3 miljoen gulden in Rippen. In 1987 wordt het vijftigjarig bestaan gevierd; de Rippen pianofabriek heeft op dat moment zo’n 200.000 instrumenten gebouwd.

Rippen Concerto 115

RIPPEN CONCERTO

De problemen hielden aan, maar gelukkig vond Rippen in 1989 een financier voor het bedrijf: de Amerikaan A.G. Keylard. De Koeweitcrisis en de Golfoorlog eind 1990 begin 1991 hadden echter tot gevolg dat de vraag naar piano’s dramatisch daalde. Met een productie van 4500 piano’s per jaar en een stilstaande vraag raak je niet uit de problemen. In februari 1991 volgde het tweede faillissement. Wederom lukte het een financier te vinden. Dit keer was het K. Malenstein uit Ede. Het plan was om 2000 piano’s per jaar te verkopen. Op grond van klantenonderzoek meende P.J. Rippen dat vanaf september de vraag zou aantrekken. Hij verzocht daarom de productie te verhogen naar 2500 piano’s. Die verwachting kwam helaas niet uit. Eigenlijk was, toen Piet Rippen directeur werd, de zaak al niet meer te redden. De Ierse fabriek had teveel gekost en de Nederlandse productie had te lijden onder met name Japanse concurrentie. Toch had de fabriek kunnen blijven bestaan, maar het commerciële talent van de stichter Johan J. Rippen was bij zijn zonen onvoldoende aanwezig. Funest was dat de fabriek rechtstreeks aan particulieren ging verkopen. De reguliere pianohandel keerde zich toen definitief van het merk af. Hoe dan ook, de nieuwe door Malenstein aangestelde directeur M. Grossnickel besloot het bedrijf te herstructureren en de productie te halveren. Op de beurs in Frankfurt kwam Grossnickel in contact met de kort tevoren geprivatiseerde Piano Factory uit St. Petersburg. Rippen ging een joint-venture aan met de Russische fabriek, die voor de revolutie bekend stond als J. Becker. Uit deze fabriek kwamen ook Baltika piano’s. De productie werd in 1992 volledig overgebracht naar Rusland en dit betekende het einde van Rippen in Nederland.

De merknaam Rippen is eind jaren ’90 door de firma Bol uit Veenendaal gekocht. Van 1998 tot 2003 werd die de naam gebruikt voor piano’s (serienr. 20000-53000) en vleugels (serienr. 200000-220000) die in de Yantai Long Feng fabriek in China, werden gebouwd. En van 2003 tot 2007 voor piano’s (serienr. 7760000-7785000) en vleugels (serienr. 0290000-0301400) uit de Yantai Perzina fabriek.

(versie 2015, met dank aan Jan Kijlstra, oud-werknemer van Rippen)