Geschiedenis van Bösendorfer piano’s en vleugels
DE NEGENTIENDE EEUW
na het overlijden van Mozart.
Bösendorfer begint zijn leertijd op zijn negentiende bij pianobouwer Josef Brodmann; een goede meester had een geniale leerling gevonden, aldus Paul de Wit in zijn artikel in 1928 ter ere van het 100-jarige jubileum.
In 1828 had Ignaz Bösendorfer zijn vergunning binnen om zijn eigen bedrijf te starten. Dit deed hij door het bedrijf van 65-jarige Brodmann over te nemen. De opkomende nieuwe virtuoze stijl vroeg veel van de pianofortebouwers. Bösendorfer wist diverse verbeteringen aan te brengen en werd zelfs gewaardeerd door “klavierleeuw” Franz Liszt. In 1839 en in 1845 wint Bösendorfer de gouden medaille en de eerste prijs op de tentoonstellingen in Wenen. Op zijn reis door Duitsland, Frankrijk en Engeland doet hij veel technische kennis op. De stijgende vraag naar zijn instrumenten doet hem besluiten een groter fabrieksgebouw op te richten. Helaas mocht hij de ingebruikname van dit gebouw niet meer meemaken.
In april 1859 overlijdt Ignaz Bösendorfer. Zijn zoon Ludwig (geb. 1835) volgt hem op. De muzikaal en commercieel getalenteerde Ludwig had techniek gestudeerd aan het polytechnisch instituut in Wenen en was daarna in het bedrijf van zijn vader aan de slag gegaan. Ook onder zijn leiding ontwikkelden de instrumenten zich verder en steeg de omzet. Na een oorlog tegen de Fransen en het einde van de oorlog Oostenrijks-Pruisische oorlog treedt er een periode van betrekkelijke rust en economisch herstel in. In 1870 werd de fabriek opnieuw vergroot.
Omdat Ludwig Bösendorfer een paardenliefhebber was bezocht hij vaak de rijschool van de adellijke familie Liechtenstein. Hij was onder de indruk van de akoestiek van de ruimte waarin de rijschool van zich bevond. Hij kreeg het voor elkaar deze ruimte tot concertzaal te laten ombouwen. In 1872 verzorgde de in die tijd vermaarde Hans von Bülow het openingsconcert. De Bösendorferzaal groeide uit tot een belangrijk muzikaal centrum in Wenen. Tot de sloop in 1913 werden hier zo’n 4.500 concerten gegeven. Muziekliefhebber Bösendorfer begeleidde Liszt en Rubinstein regelmatig op hun concertreizen en nam daarbij zijn eigen concertvleugels mee. Hij vroeg zelfs een Bösendorfer Salonwagon aan bij de Oostenrijkse Spoorwegen, maar deze aanvraag werd niet gehonoreerd.
DE TWINTIGSTE EEUW
In 1909 verkocht Ludwig Bösendorfer zijn bedrijf aan zijn vriend Carl Hutterstrasser (1863-1942), omdat hij geen kinderen had aan wij hij zijn bedrijf kon overdragen. In 1919 overlijdt Ludwig.
De eeuwwisseling is de tijd van Mahler, Strauss en Busoni. Deze laatste was een Bachliefhebber en bij de transcriptie van Bachs orgerwerken kwam Busoni enkele tonen tekort op het pianoklavier. Hij inspireerde Bösendorfer dan ook tot de ontwikkeling van de Bösendorfer Imperial vleugel met maar liefst 97 toetsen, acht volle octaven. De eerste Imperial werd gebouwd in 1909.
Tot de Eerste Wereldoorlog floreert het pianobedrijf. Het hoogtepunt in de productie van Bösendorfers wordt bereikt eind 1913 waarin 434 instrumenten de fabriek verlaten. Daarna keldert de productie naar 136. Er vindt tussen 1919 en 1929 een opleving plaats, maar dan zorgt de wereldcrisis voor wederom een terugslag. In 1931 worden de zonen van Carl Hutterstrasser, Alexander en Wolfgang, die al een tijdje werkzaam zijn in het bedrijf, medevennoten. De jaren ’30 blijven politiek roerige tijden in Oostenrijk, met een lichtpuntje in 1936: de BBC in Londen zoekt voor al haar studio’s vleugels en na een wervingsprocedure is de keuze gevallen op Bösendorfer. Carl overlijdt in 1942, maar de zonen Huttenstrasser weten de pianofabriek ook door de Tweede Wereldoorlog heen te loodsen, zij het niet zonder kleerscheuren. In 1944 brandde de houtopslag bijna helemaal af en in 1945 werd de productie lamgelegd door granaatinslag, terwijl de aanwezige instrumenten als brandhout werden gebruikt. In 1946 en ‘47 werden door een handjevol mensen weer 11 vleugels gebouwd. Vanaf mei 1955 is Oostenrijk pas weer een onafhankelijk land. De productie stijgt naar gemiddeld 100 vleugels per jaar.
Omdat Alexander en Wolfgang Hutterstrasser geen opvolgers hebben wordt Bösendorfer in 1966 weer te koop aangeboden en neemt het Amerikaanse hout- en pianobedrijf Kimball International het over. De eigenaar Arnold F. Habig (met Oostenrijkse voorouders) en zijn zonen John en Thomas konden hiermee hun eigen merk te upgraden en Bösendorfer had gemakkelijker toegang tot de Amerikaanse afzetmarkt. In 1973 is de fabriek weer te klein geworden en verhuist men naar een andere locatie. In dat jaar verlaat het 30.000ste instrument de fabriek op feestelijke wijze; het was een Bösendorfer Imperial. In 1975 wordt eindelijk de topproductie van 1913 geëvenaard met 515 vleugels. In 1978 wordt het 150-jarig jubileum gevierd. In 1986 presenteert Bösendorfer zijn eerste zelfspelende vleugel, de 290 SE, die in Californië is ontwikkeld. Eind 2001 verkoopt Kimball het bedrijf aan de bank BAWAG-PSK-Gruppe, waarmee het weer Oostenrijks eigendom is.
In 2007 worden door de verliesdraaiende Bösendorfer weer verkooponderhandelingen gevoerd en is het uiteindelijk Yamaha die het bedrijf overneemt. De bedoeling is om Bösendorfer zo zelfstandig mogelijk te laten voortproduceren. In 2011 wordt Brian Kemble van de voormalige Kemble pianofabriek directeur van Bösendorfer.
Yamaha gebruikt geluidssamples van de Bösendorfer vleugel voor haar digitale piano’s en Bösendorfer gebruikt het Yamaha Disklaviersysteem voor zijn vleugels.